AI en intelligentie

april 15th, 2024

‘AI Act als bodem, ethiek als plafond’ | AlgoSoc

                April 09, 2024

4 Typen intelligentie

Wat AI precies is, daarover is niemand het eens, stelt Van Dijck. Dat geeft veel ruimte voor interpretatie. Zelf geeft ze definitie: AI is de mogelijkheid van een machine om mensachtige vaardigheden te vertonen, zoals redeneren, leren, plannen en creativiteit. AI maakt het voor technische systemen mogelijk in hun omgeving waar te nemen, om te gaan met deze waarnemingen en problemen op te lossen om een specifiek doel te bereiken. “We spreken over AI alsof het gaat om één type intelligentie, maar ik onderscheid vier typen intelligentie: menselijke, institutionele, artificiële (technologische) en maatschappelijke intelligente. We hebben alle vier de vormen nodig om risico’s van AI te herkennen en te beteugelen.” Het eerste type bestaat uit de menselijke vaardigheden. De paradox is volgens Van Dijck dat hoe meer je werkt met machines, hoe meer menselijke intelligentie je nodig hebt. Institutionele intelligentie gaat over de collectieve intelligentie binnen een specifieke omgeving. Het is volgens Van Dijck heel belangrijk. “Je kan bijvoorbeeld ChatGPT inzetten voor een essay voor de universiteit, of om een brief richting burgers te schrijven vanuit de gemeente. Dat zijn twee hele andere contexten, instituties. Artificiële of technologische intelligentie gaat om digitale systemen die menselijke taken supersnel en op grote schaal kunnen uitvoeren. Maatschappelijke intelligentie gaat om de samenleving als sociaal systeem, gebouwd op een stelsel van normen, waarden, wetten en kaders. “De AI Act is een voorbeeld van supranationaal kader scheppen. Het vereist teruggaan naar de maatschappelijke basis, om de wet weer verder aan te scherpen. Die iteratieve processen, daarvoor zitten we hier vandaag.”

november 28th, 2019

Meisjes gebruiken nieuwe media ook vaker voor sociale doeleinden. Jongens zijn vaker intensieve gamers. Er is ook een groep jongeren die helemaal niet zo gericht is op digitale media. Zij zijn liever buiten. Deze jongeren doen minder ervaring op met vaardigheden die nodig zijn voor de huidige digitale samenleving. In het bijzonder geldt dit voor vmbo-leerlingen. Zij tonen over het algemeen een minder divers mediagebruik.
– via wij-leren.nl

 

Cultuureducatie: leren, creëren, inspireren!

november 27th, 2012

De titel van het rapport Cultuureducatie: leren, creëren, inspireren! van de Onderwijsraad doet vermoeden dat cultuureducatie dicht aanschuurt tegen media-educatie dan wel mediawijsheid. Wellicht zijn hier voor het onderwijs interessante en aansprekende crossmediale verbindingen te maken.

30-plusmaatregel van de baan: wat doet het MBO eigenlijk aan leven lang leren?

maart 13th, 2011

De voorziene bezuiniging op het leven lang leren lijkt van de baan. Het MBO kan ook in de toekomst studenten boven de 30 blijven werven en inschrijven.

Hoe de bezuiniging precies wordt omgebogen is nog niet duidelijk. Wel spreekt men van een soort gelijke verdeling van de kosten; zowel de overheid, werkgevers en werknemers als het onderwijs zullen hun steentje bij moeten dragen. Niet verkeerd.

En Van Zijl heeft gelijk als hij stelt dat  vooral het MBO ‘een groter aandeel heeft aan en daarmee een grotere verantwoordelijkheid heeft voor het opleiden van 30-plussers.’

Hoe gaat het MBO dat aandeel en die verantwoordelijkheid dan nu vorm geven? Daar heb ik niet zo veel vertrouwen in. Tenminste als je, net als ik, veronderstelt dat een leven lang leren voor een belangrijk deel te maken heeft met vaardigheden (competentie) die ervoor zorgen dat je als werknemer gedurende je loopbaan je eigen leerproces makkelijk plant, organiseert en stuurt, zij het formeel of informeel.

Waarom heb ik zo weinig vertrouwen? Dat heeft alles te maken met de moeizame manier waarop het MBO de laatste jaren invulling heeft kunnen geven aan de hiervoor geschetste onmisbare competentie ‘leren leren’. Dan doel ik in het bijzonder op de vaardigheid je eigen leerproces te kunnen plannen, organiseren en sturen. Hierbij horen allerlei zaken zoals het formuleren van je leerdoelen en –activiteiten (POP en PAP) en het reflecteren op en verslagleggen van hetgeen je gedaan hebt.

Hoeveel houvast biedt het brondocument Leren, loopbaan en burgerschap?

Het MBO werkt binnenkort met een nieuwe versie van het brondocument LLB. In het MBO is een dergelijk ‘apart’ document noodzakelijk gebleken, omdat onderwijs en bedrijfsleven tezamen niet in staat waren deze competenties te relateren aan de ontwikkeling van beroepscompetenties.

De afkorting LLB wordt met ingang van 1 augustus 2011 teruggebracht tot LB. Ofwel loopbaan en burgerschap. Want investeren in ‘leren leren’ (waaronder ik ook het reflecteren reken) doen we met ingang van 01-08-11 niet langer in het MBO. De uitdrukking ‘leren leren’ komt in het brondocument zelfs helemaal niet meer voor. En dat geldt dan logischerwijs ook voor het woord ‘reflecteren’.

Tja, dat is dan jammer. En ook een beetje onbegrijpelijk als de berichtgeving over het nieuwe brondocument op de site van de MBO Raad begint met de de volgende zin:

Het mbo kent een drievoudige kwalificering: leren, loopbaan en burgerschap.

Dan zijn wel als mbo vanaf augustus 2011 dus alleen nog maar van de tweevoudige kwalificering, namelijk loopbaan en burgerschap. Toch!?

Of toch niet? Kan het met nog minder? Want voor burgerschap zijn er met ingang van 1 augustus 2011 geen exameneisen meer en kennen de ROC’s alleen nog maar een inspanningsverplichting. Zeg het maar!

Ik ben daarom benieuwd wat de door het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt georganiseerde bijeenkomsten over leven lang leren en competenties van leerlingen en leraren gaan opleveren.

De vragen die het SBO wil beantwoorden zijn de volgende:

  • Wat verstaan we onder levenlang leren competenties?
  • Om welke competenties gaat het bij leerlingen die een levenlang leren in het vooruitzicht moeten hebben?
  • Welke competenties hebben leraren nodig om de levenlang leren competenties aan leerlingen over te dragen?

En ik ben ook benieuwd of de antwoorden op bovenstaande vragen voor het MBO ook maar enigerlei waarde hebben. Want die antwoorden moeten natuurlijk wel bijdragen aan de realisatie van de verantwoordelijkheid die het MBO heeft met betrekking tot het leven lang leren. En die verantwoordelijkheid kan ik eerlijk gezegd nergens (meer) terugvinden. 

Misschien is het maar goed dat het  MBO door het actieplan “Focus op vakmanschap” minder onderwijstijd in de beroepspraktijk mag programmeren. Want studenten die hun eigen leerproces niet kunnen organiseren en sturen, zullen vooral in de beroepspraktijk (zonder goede begeleiding) grote problemen ervaren.

Misschien is het  bovendien ook maar goed dat het HBO strenger gaat selecteren aan de poort. Want een eenzijdige nadruk in het MBO op Taal (Nederlands en Engels) en Rekenen is toch echt onvoldoende als het gaat om de competenties die hogescholen van MBO’ers verlangen.

Buitenschools leren: locaties in beeld met Google Maps

februari 23rd, 2011

Dit is een leuk initiatief van Peter Richardson (aka PrimaryPete): Map of Outdoor Learning Experiences (MOLE). Op de door hem gemaakte kaart in Google staan verschillende locaties vermeld die interessant zijn voor leraren. Hij heeft bij de ‘prikkers’ gekozen voor verschillende kleuren die de leeftijdscategorie van de leerlingen symboliseren.

Alle locaties op de kaart zijn voorzien van een beschrijving van de mogelijkheden die deze bieden voor een schooltripje. Het leuke is dat deze Google Map door Peter wordt gedeeld zodat een ieder die dat wil een locatie en beschrijving kan toevoegen.

image

 

e-Learning trends

februari 22nd, 2011

In een bericht van Learning Circuits (onderdeel van de ASTD) staan een aantal interessante resultaten van een overigens bescheiden onderzoekje.

Wie zijn de respondenten?

Het zijn vooral onderwijsinstellingen (13,8%) met op gepaste afstand verzekeringsbedrijven (9,2%) en tenslotte de maakindustrie en overheid op een gedeelde derde plaats (6,2%) die hebben meegedaan aan deze enquête. De totale spreiding over verschillende bedrijfstakken is verder aanzienlijk

Waarvoor wordt e-learning ingezet?

E-learning wordt vooral ingezet voor het trainen van IT-vaardigheden van eindgebruikers (desktopapplicaties): 39,2%. Meer taakspecifieke vaardigheden scoren even hoog als vaardigheden op het terrein van de controle en verantwoording (regulatory/compliance issues): 35,4%. Pas op een derde plaats komen de vaardigheden waarvan de klant rechtstreeks profiteert (customer service training): 34,2%.

Deze antwoorden lijken er op te wijzen dat instellingen en organisaties een sterke focus hebben op doelmatigheid (intern gericht) en daarna pas op klantgerichtheid (extern gericht). Dat is des te opmerkelijker als je bedenkt dat bijna een derde van de respondenten een sterke externe focus zou moeten hebben (onderwijs, overheid, non-profit, et cetera). Of niet?

Hoe wordt e-learning ingezet?

Gevraagd naar de ingezette functionaliteit antwoordt 55% dat er gebruik wordt gemaakt van een elektronische leeromgeving. Op de tweede plaats komen de assessment- en toetsinstrumenten (48,8%). Als derde worden auteurstools genoemd met 45%.

Gebruik van virtuele werelden (ex aequo met e-Labs), serious gaming en mobiel leren scoren bij deze respondenten zeer matig met achtereenvolgens 6,3%, 7,5% en 8,8%

Deze antwoorden veronderstellen dat nog steeds veel instellingen en organisaties hun eigen materiaal ontwikkelen en waarde hechten aan assessment dan wel toetsing. Dat lijkt te wijzen op traditionele vormen van leren.

Welke zorgen heeft men m.b.t. e-learning?

q7Ook deze antwoorden verbazen niet echt als blijkt dat de kosten (qua invoering èn qua onderhoud), de vereiste deskundigheid en het tijdsbeslag het zwaarst wegen met achtereenvolgens 48% (Cost to implement), 45,3% (Time commitment required) en 37,5% (Technical commitment required).

De kwaliteit van de trainingsprogramma’s en de vraag of e-learning past bij de bedrijfscultuur wegen minder zwaar met 31,3% en komen ex aequo op een vijfde plaats na de kosten van onderhoud (34,4%).

Hoewel het een klein onderzoek is, roepen de cijfers toch een beeld op dat ook tien jaar geleden de uitkomst had kunnen zijn.

Ik denk dat Will Richardson in zijn bericht over de ‘echte meerwaarde’ van online leren het bij het rechte eind heeft. Maar ook in zijn geval is er sprake van een lijstje met ‘voordelen’ dat is opgesteld door studenten, dat wil zeggen van gebruikers. Richardson betoogt  in zijn  bericht dat andere voordelen van het online leren veel zwaarder wegen, zoals bijvoorbeeld zelfregulering. Dat rechtvaardigt volgens hem dat je mag spreken van online learning en niet van learning online.

Toch mogen we niet vergeten dat in feite altijd de gebruikers zelf (studenten, docenten of wie dan ook) uiteindelijk bepalen wat de echte meerwaarde is. Ook al is dat soms niet meer dan een meer doelmatige substitutie van traditionele vormen van leren. 

Docenten behouden voor het onderwijs

februari 13th, 2011

Ik denk dat Lord David Puttnam zich terecht zorgen maakt over de aantrekkelijkheid van het hedendaagse onderwijs voor jonge docenten.

But I ask you: for how long will these crucial change agents remain in a profession that at times appears quite unwilling or unable to deliver the nature, the scale and the pace of change  that they quite reasonably expect.

 

 

Sociale media middel voor participatief leren

januari 27th, 2011

Als bijlage bij dit bericht het artikel “Sociale media middel voor participatief leren” dat ik heb geschreven voor het decembernummer 2010 van Onderwijs en Gezondheidszorg.

Een nieuwe vorm van sociale ongelijkheid dient zich aan, door Henry Jenkins ook wel aangeduid als ‘participation gap’. Niet alleen de maatschappij maar ook de kenniseconomie verandert in een duizelingwekkend tempo. Het (beroeps)onderwijs heeft een belangrijke taak als het gaat om het voorbereiden van onze jeugd op deze wereld. Met dit artikel probeer ik vooral docenten te informeren over de wijze waarop ze sociale media kunnen inzetten bij hun onderwijspraktijk.

In dit artikel pleit ik onder andere voor meer aandacht van het (beroeps)onderwijs voor kinderen en jongeren die dreigen buiten de boot te vallen omdat ze weinig of geen gebruikmaken van de media die onze sociale orde volledig lijken te transformeren.

Sociale media middel voor participatief leren (P Moekotte)

The e-Skills Manifesto – A Call to Arms

januari 2nd, 2011

De ‘European e-Skills Association’ (EeSA) stelt de onderstaande acties voor met betrekking tot de bevordering van ICT-vaardigheden. Vaardigheden die volgens het rapport net zo belangrijk zijn als de taal en cijfervaardigheid van Europese werknemers.

Verbeter de samenwerking tussen wetenschap en bedrijfsleven. ”The missing link is where academic and training bodies work in isolation to develop ICT curricula and promote e-competences that are out of synch with the business application.”

Begin vroegtijdig 
“The acquisition of e-competences at the outset of a student’s academic career has the power to transform the individual.”

Bevorder de aantrekkelijkheid
”Integral to and building on from the action to transform education is the attractiveness of ICT as a career path.”

Bevorder certificering
”Raising the profile of ICT professionalism adds a new stimulus and dynamism to acquiring advanced ICT competences.”

Verbind vraag en aanbod
“Governments, industry and academia alike should work closely to ensure that Europe has the advanced ICT skills needed in emerging areas such as Cloud computing, Green IT, Cyber-security, Interoperability and eHealth.”

In 2013 zullen we zien hoe het is gesteld met de ICT-vaardigheden van de Europese werknemers en eigenlijk met de vaardigheden van iedere Europese burger. Dan komen namelijk de resultaten beschikbaar van het Europese PIAAC-onderzoek.

CBS onderzoek uitvallers. Begrijp ik het niet helemaal?

oktober 27th, 2010

Van de eerstejaars mbo van 2005/’06 heeft 10 procent na 1 jaar het mbo zonder diploma verlaten. Na 4 jaar is dit percentage opgelopen naar 18 procent. Vooral vanuit het laagste niveau van het mbo, de assistentopleiding, is de ongediplomeerde uitval hoog. Zo lag die na 1 jaar op 21 procent en na vier jaar op 28 procent.

via cbs.nl

Bovenstaande citaat is afkomstig van een bericht bij het CBS over uitval in het MBO. Het bericht heeft al menige aandacht gehad in de pers en op het internet. Ook de MBO Raad heeft gereageerd.
Wat mij echter in dit bericht opvalt is een vreemde constatering in het bovenstaande citaat. De eerste zin laat zich lezen alsof het een cohortstudie betreft van leerlingen (eerstejaars MBO) die in 2005/’06 zijn begonnen met een opleiding. Gedurende de looptijd van het cohort neemt de uitval toe van 10% tot uiteindelijk 18% na vier jaar. Dit geeft mij de indruk dat het om een meerjarig programma gaat waarbij er na verloop van tijd steeds meer leerlingen van dit cohort uitvallen.
Het vreemde zit in de constatering ten aanzien van de assistentopleiding.
Het is ronduit ondenkbaar dat leerlingen die zijn ingestroomd in 2005/’06 vier jaar ingeschreven kunnen blijven staan voor een opleiding op niveau 1. Ik vraag mij dan ook af hoe de onderzoeker hier met zijn data heeft zitten spelen.

Hoewel …? Misschien is hier sprake van leerlingen die in 2005/’06 zijn begonnen op niveau 1 en die zijn doorgestroomd naar niveau 2 of wellicht zelfs naar 3. In dat geval is een verblijf van vier jaar denkbaar. Maar dan zou het een vreemde zaak zijn als die leerlingen die later in hun leerloopbaan op niveau 2 of 3 uitvallen in dit onderzoek zouden zijn toegerekend aan niveau 1. Toch?
Ik ben er nog niet helemaal uit.

De reactie van de MBO Raad is verder tendentieus. Door het CBS wordt in het bericht namelijk een relatie gelegd tussen de gezinssituatie en uitval: jongeren uit eenoudergezinnen vertonen een sterkere uitval (zowel na een jaar als na vier jaar). De MBO Raad legt vervolgens in haar reactie ten onrechte een relatie tussen de gezinssituatie en niveau 1 door te stellen “dat veel studenten uit eenoudergezinnen op niveau 1 uitvallen”. Een constatering die voor rekening is van de MBO Raad en niet spoort met het bericht bij het CBS.
De aanduiding ‘CBS-rapport’ in het bericht van de MBO Raad is overigens te veel van het goede omdat om niet meer gaat dan een bericht in het webmagazine van het CBS. Een bericht met niet veel meer dan ongeveer 15 regels tekst, twee grafieken en een verwijzing naar twee databestanden van het CBS.
Als ik een van de die twee databestanden gebruik voor een kleine analyse (in Excel) valt het volgende op.
Leerlingen die op niveau 1 na een jaar (zonder een diploma) uitvallen kennen de volgende verhouding in relatie tot de gezinssituatie:
leerlingen uit een tweeoudergezin 18%
leerlingen uit een eenoudergezin : 25%
Maar wat staat daar tegenover!?
Leerlingen die op niveau 1 na een jaar mét een diploma uitstromen:
leerlingen uit een tweeoudergezin 34%
leerlingen uit een eenoudergezin : 37%
Tja, wat zegt de factor gezinssituatie nu over de kans op uitval??
De analyse laat verder zien dat de factor ‘eenoudergezin’ op de niveaus 2, 3 en 4 eenzelfde effect heeft m.b.t. de uitval zonder diploma als op niveau 1. De gelegde relatie in het bericht van de MBO Raad is dus onjuist.
Even vreemd is het feit dat de cijfers m.b.t. de uitstroom van leerlingen mét diploma op de niveaus 2, 3 en 4 eenzelfde verschijnsel laten: leerlingen uit eenoudergezinnen doen het beter.

Een CBS-onderzoek(je) als dit op basis van een summiere vergelijking van eenvoudige datasets op macroniveau heeft mijns inziens beduidend minder waarde dan de onderzoeken van ROA naar voortijdig schoolverlaten zoals het recente “Voortijdige schoolverlaters: Aanleiding en gevolgen” (Allen en Meng, 2010). De auteurs van dit onderzoek laten nog eens haarfijn zien dat een van de belangrijkste redenen van voortijdige uitval te maken heeft met een verkeerde opleidingskeuze. Een beïnvloedbare factor die ook al in eerdere rapporten van ROA naar voren is gekomen.

Nog niet zo lang geleden liet voorzitter Van ZIjl van de MBO Raad weten dat de rek eruit zou zijn m.b.t. het terugdringen van VSV. Ik kan het helaas niet met hem eens zijn op dat punt. Er is nog steeds sprake van een kwart tot een derde aan VSV-ers die uitvallen vanwege ‘beïnvloedbare factoren’. En wijzen naar niveau 1en sociaal economische status is evenmin terecht en zinvol als je bedenkt dat onderzoek verkeerd wordt ‘geciteerd’ en bovendien slechts ongeveer 3 à 4 procent van de totale MBO-populatie op niveau 1 zit.

Posted via email from paulomoekotte’s posterous